Schijtende aalscholver, sneue menselijke mechanismen, nog meer poep
omgaan met teleurstellingen
Ik zag een aalscholver kakken — misschien moet ik zeggen: schijten. Schijtende aalscholver allitereert lekker en schijten doet bovendien meer recht aan het gebeuren. Maar niet eens genoeg.
De aalscholver — aalscholvers zitten vaak in zo’n hooliganhouding, zo met de borst vooruit alsof ze een ME-busje zien en de vleugels zo wijd mogelijk alsof de tegenpartij de hoek om komt stormen, hun hele houding schreeuwt ‘kóm op dan!’, ook al zitten ze gewoon een beetje te drogen op een lantaarnpaal of in het geval van mijn schijtende aalscholver op een brede houten aanmeerpaal voor vrachtschuiten in de vaart.
Dat opdrogen is wel zielig, want aalscholvers hebben blijkbaar een veel slechtere waterafstotende vetlaag op hun veren dan “normale” vogels. Dus iedere keer als ze een duik hebben gemaakt naar een visje moeten ze na afloop even uitgebreid gaan zitten drogen.
Dus als je een aalscholver met zijn vleugels wijd op een lantaarnpaal langs de snelweg ziet zitten dan weet je: deze jongen heeft net een visje op.
Heerlijk om de wereld zo te kunnen bekijken, ik ben altijd een beetje jaloers op mensen die vol met dit soort kennis zitten.
Laatst was ik met een boswachter op pad en toen hupte er een nogal nietszeggend kikkertje voorbij. De boswachter pakte het op en vertelde dat het hier de heikikker betrof, een beestje dat in de paartijd knalblauw wordt, want dat vinden de vrouwtjes reuze aantrekkelijk. Na het voortplanten hoeft het kikkertje geen indruk meer te maken en dan wordt hij weer gewoon bruin. Op de hand van de boswachter zien we dus een heikikker die het helemaal koud laat wat de vrouwtjes van hem vinden.
In ieder geval, de aalscholver op de aanmeerpaal in de vaart kromde zijn vleugels, duwde zijn borst nog wat verder naar voren en knalde er een… ja. Wat eigenlijk? Het was geen drol, en ook een flats deed het geheel geen eer aan, het kon geen kwak genoemd worden, misschien een plens?
Vogels poepen en plassen in één pakket leerde ik ooit, maar dit was alsof de aalscholver een drieliterblik muurverf opentrok en de inhoud ervan in één keer in de vaart mikte, het kwam ook neer met het geluid dat de inhoud van een groot blik latex zou maken wanneer het met kracht in het water zou plenzen. De drieliterklodder in de tint RAL-9010 deed er heel erg lang over om te zinken.
Ik was deze week toevallig in de verf- en ijzerwarenwinkel, waar ik van de vuistdikke Sikkens kleurenwaaier precies de enige kleur had uitgekozen die ze niet konden maken: RAL 1026. Dus ik ging naar de volgende kluswinkel in de buurt, en zij konden de kleur ook niet mengen. De PRAXIS kon hem ook niet mengen en zelfs Engels op de Elandsgracht kon de kleur niet mengen. Dat kwam omdat er fluor in zat.
Ik was in de verfwinkel omdat ik een definitieve einddeadline had. Mijn manuscript moest naar de drukker, dus mijn inbouwkast moest geverfd worden had ik bedacht. Fluorgeel! Ja.
Zo lang ik me kan herinneren zit er een recalcitrantie in me die het vaak onmogelijk maakt om iets uit te voeren zodra het moet. Zelfs als het van mezelf moet. Het is een puberaal en destructief mechanisme dat over alle vlakken van mijn leven uitwaaiert, zelfs tot in mijn financiën: toen ik nog maar €350 op mijn rekening had staan, kocht ik een broek van €300. Om er maar vanaf te zijn. Om maar niet zuinig te moeten gaan doen.
In ieder geval. Nu niemand fluorgeel kon mengen, wilde ik nóg liever dat mijn inbouwkast fluorgeel werd. Ook een nogal sneu mechanisme.
Ja, er was bewegwijzeringsverf, zei de man in de verfwinkel. Maar die kwam niet in de buurt. En er was een spuitbus met fluor, maar die kleur neigde meer naar felgroen dan felgeel. Op de dikke kleurenwaaier zocht ik daarom naar het allergeelste geel dat wel gemengd kon worden. Er was een geel dat zelfs nog geler was dan bananengeel, het zóú kunnen werken in mijn inbouwkast, ja, ik zag het eigenlijk wel voor me, en toen hield de meneer uit de verfwinkel het fluorgeel er even naast.
Ik kreeg weer helemaal een flashback naar de zomer van 1996, toen ik dacht dat ik eindelijk mooie bruine benen had en Amber met haar hotpants naast me kwam zitten.
Ja, zei de man van de verfwinkel, ik zeg het maar in alle eerlijkheid: dat valt flink tegen.
Afgelopen weekend vertelde een vriend over de term OMT die hij en zijn collega’s in het onderwijs gebruiken: Omgaan Met Teleurstellingen. Inmiddels was de term zo ingeburgerd dat wanneer de leerlingen gepikeerd riepen ja maar meneer we zouden toch…. hij meteen OOO-EMMM-TEEE! kon roepen en ze knikkend afdropen, ah, ja, natuurlijk meneer, sorry.
Ik gun iedereen zo vroeg in het leven zo’n inzicht.
Er wás nog een mogelijkheid, zei de verfmenger. Hij kon de kleur extern bestellen, maar dat zou dan honderdvijftig euro kosten voor een klein potje.
Ik kocht ooit, ook ergens in het jaar 1996, waarschijnlijk anderhalf uur na Amber met haar bruine benen, een potje zelfbruiner. Het was de tijd dat de zelfbruiners nog niet subtiel waren maar meer naar fluorgeel neigden (of in mijn geval Trump-oranje) dan naar huidskleur. Niemand op aarde heeft een huidskleur in de teint van de zelfbruiners uit 1996.
Dat potje zelfbruiner kostte in verhouding tot mijn toenmalige budget ongeveer evenveel als het potje fluorgele verf nu, alleen in 1996 had ik het er wél voor over omdat ik toen absoluut nog niet om kon gaan met teleurstellingen — de teleurstelling over de witheid van mijn benen naast die van Amber was met geen mogelijkheid te verkroppen, daar moest stante witte pede iets aan gedaan worden.
Bijna dertig jaar later kan ik enigszins omgaan met teleurstellingen, dus ik koos het meest gele geel dat desalniettemin niet in de buurt kwam van fluorgeel en verfde de kast in die kleur. Maar. De kast was grijs dus na twee keer grondverf moest hij eigenlijk nóg een keer in de grondverf, maar ik kon niet wachten om mijn visioen van die knalgele kast werkelijkheid te zien worden en ik haatte het dat ik nog een keer móést gaan grondverven dus gooide ik de op één na allergeelste verf uit de kleurenwaaier eroverheen en nu is de kast geelgrijsgroen.
Niet perfect, maar OMT betekent soms ook gewoon wachten tot je aan de nieuwe, niet-ideale situatie gewend bent in plaats van alles op alles zetten om een waanidee werkelijkheid te laten worden.
Terug naar RAL 9010, de meest gebruikte kleur voor muren en de beste benadering van aalscholverschijt. Eerst was de aalscholverschijt nog een hele poos één geheel, een ronde vorm die steeds ovaler werd en vervolgens zijtakken kreeg en daarna werd de kolkende vlek heel langzaam groter en breder, hij kreeg ook een steeds iets grotere diepgang en in slow motion verdween die witte poepchoreografie onder water.
Het was prachtig. De zon scheen, de aalscholver bleef roerloos zitten met zijn snavel omhoog en zijn vleugels gespreid en verderop ging de brug open om het vrachtverkeer voor de appartementen in aanbouw door te laten. Er voeren duwbakken voorbij met daarop grote kozijnen en hijskranen en een cementmolen die verderop nog even werd schoongespoeld in het water van de vaart dat zojuist was aangelengd met een minuscuul percentage aalscholverschijt bovenop de toch al aanwezige E. coli-bacterie in het grachtenwater.
Alle vogels kunnen in principe vliegend poepen, eigenlijk is het raar dat ik niemand ken die ooit door een aalscholver of een reiger op het hoofd is gekakt.
Zelf ben ik twee keer door een huis-tuin-en-keukenvogel ondergekakt en ik heb zelfs een keer vogelpoep geproefd toen een vogel, ik vermoed een meeuw, in mijn puntzak snoep van Jamin scheet. Dit sublieme staaltje schijtwerk vond ook ergens rond het jaar 1996 plaats, het was echt een heel erg knap kakkunstje, helemaal omdat ik op de fiets zat. Er was dus sprake van allerlei verschillende krachten en factoren die ervoor zorgden dat de poep precies in dat snoepzakje belandde.
Kak in het zakje = de hoogte van de vogel x de snelheid van de vogel x de weerstand van de wind x de snelheid van mijn fiets x de grootte van het pakketje poepplas x de grootte van de opening van de puntzak van Jamin x hoe hoog ik die hield en in welke hoek; helemaal het brugklasequivalent van de crowdsurfende zanger van John Coffey die op een festival een biertje uit de lucht opving en het in één beweging door opdronk.
Het was winter, ik had handschoenen aan en fietsend snoepen lukte alleen als ik de snoepjes met mijn mond uit de puntzak wist te vissen want in mijn ene hand had ik de gevulde puntzak en in mijn andere hand mijn stuur. En toen was er ineens een vreselijk vies, nat snoepje. Ook mijn kin was plots nat, en toen pas zag ik dat er een flats zwart-witte vogelkak precies langs de rand van de puntzak naar beneden droop, over de zoute bommen, de kikkertjes en de zoute rijen. De poep smaakte kaaktrekkend zuur, niet het zuur van de zure matjes die ook in die puntzak zaten, eerder het soort zuur van ongezoet cranberrysap uit de biowinkel.
Poepplekken. Het beste vriendje van mijn dochter woonde tot niet zo lang geleden één straat achter ons, het precieze midden van de onze huizen was een bankje aan het water. Daar zaten we af en toe, en soms voerden we een beetje brood aan de vogels. Duiven, meeuwen, meerkoeten, eenden, af en toe een zwaan. Vogeltjes voeren mag eigenlijk niet meer want het is niet goed voor ze, maar met een kleuter en een krentenbol bij de hand zit er soms even niets anders op.
Op een dag waren die twee kleutertjes de vogeltjes aan het voeren en ze kraaiden het nog harder uit dan de aanvliegende meeuwen, het was superlief, en toen kwam er een nogal pafferige kakvent op hoge poten aanlopen om de twee kleuters mede te delen dat ze daarmee op moesten houden. De man negeerde ons, en blafte rechtstreeks tegen de kleuters.
Pardon? zeiden wij namens de bedremmelde kleuters.
Zo komt er allemaal poep op mijn sloep! riep de man. Hij bedoelde het woord sloep niet ironisch en hij wees naar de protserige boot die tussen alle andere boten in de vaart lag.
Ik heb zelf nooit een boot gehad, dus ik weet niet welke mechanismen er ineens in werking treden wanneer je een loeiduur ding zomaar open en bloot in het water in de stad neer moet leggen, maar ik ken wel mijn eigen sneue (maar menselijke, maar vooral sneue) mechanismen.
Dat we steeds hetzelfde doen vanuit gewenning bijvoorbeeld, en dat we vervolgens de herhaling van zetten puur door die herhaling van zetten als vanzelfsprekend gaan beschouwen en uiteindelijk als ons recht. Overal waar ik ooit woonde had mijn fiets bijvoorbeeld een vaste plaats. Dat was altijd een plekje dat ik eerst een beetje moest overwinnen, maar dat langzaamaan bij mijn fiets ging horen tot het moment steevast aanbrak dat het onverteerbaar was wanneer iemand anders zijn fiets ineens op mijn plek had gezet.
Maar: het zijn publieke fietsenrekken, op een stoep, in de stad. Het is niemands plek, want het is iedereens plek. Toch voelde het door mijn sneue toe-eigeningsmechanisme als míjn plek, mogelijk hetzelfde mechanisme waardoor de man van de poepsloep vond dat hij iets te zeggen had over het luchtruim, over de vogels, over hun peristaltiek. Misschien was de man van de poepsloep wel gaan verwachten dat niemand het in zijn hoofd zou halen om bij zijn poepsloep in de buurt te komen, zo zijn we uiteindelijk allemaal gewoon een beetje. Menselijk. Beetje sneu. Maar menselijk.
In het Kröller-Möller museum had ik eens een akkefietje met een mevrouw die zei dat ik haar fiets had gepakt. Het was een van de witte fietsen, een van de bijna tweeduizend witte fietsen die daar door het hele park verspreid staan waarvan het idee is dat iedereen overal gratis een witte fiets kan pakken en die vervolgens overal weer achter kan laten omdat ze gewoonweg ook overal staan.
Die heb ik daar speciaal neergezet, zei de vrouw, en ze wees naar het einde van de rij met tientallen witte fietsen. In iedereen schuilt wel een verzuurde, pafferige kakvent.
Sinds de man van de poepsloep tegen de kleuters klaagde werd de poepsloep onze vaste afspreekplek. 10:15 bij de poepsloep? appten we elkaar. Dan namen we allebei wat restjes oud brood en een kleuter mee, om op die sloep een poepplek te creëren. Beetje sneu. Misschien ook menselijk?
Belangrijker vraag: kún je überhaupt een poepplek creëren? Wat zijn de voorwaarden voor een poepplek? Meestal een boom. Of een dakrand. Soms een standbeeld of een reling of een brug of een bankje.
Er zijn er al behoorlijk veel in de stad, ze komen en gaan, en sommige poepplekken blijven. Berucht is die onder het viaduct bij de Jan Evertsenstraat, daar is een hele stratigrafie ontstaan. Of die op het standbeeld getiteld De verdwenen boer (terwijl er ook gewoon een boerin naast die boer staat) aan het einde van het Westerpark, waarvan de twee hoofden altijd druipen van de kak.
Of deze poepplek bijvoorbeeld, rondom de scootmobiel die al een tijdje op de brug van de Elandsgracht ter hoogte van de Appeltjesmarkt staat (de Appeltjesmarkt die verre van appeltjesfris ruikt vanwege de hevigst stinkende piskrul van de hele stad):
Ik ben zó benieuwd naar het verhaal hierachter. Wat was er eerder, de scootmobiel of de vogelkak? Zette de bestuurder zijn scootmobiel van alle plekken in de stad echt zomaar op deze poepplek? En vertrok hij vervolgens? En waarom dan, en hoe vertrok hij zonder scootmobiel?
Of: zette hij de scootmobiel neer en vertrok (nog steeds: hoe dan) en werd de mobiel daarná helemaal volgescheten? Aan de poepspreiding te zien was dat laatste het geval. Lullig. Maar wat bewoog al die vogels er in dat geval toe om precies hier massaal te komen kakken? En in welk tijdsbestek gebeurde dat? Was de bestuurder misschien heel even overgestoken om een broodje falafel te kopen bij Mr. Blou? En kwam hij terug en zag hij dit tafereel en dacht hij: laat maar, ik ga voortaan lopen.
Tergend.
Bonus: nog een kleine verzameling poepplekken.






Nog een bonus: een heel ongemakkelijk standbeeld, zonder vogelpoep: